Waarom lieten leerkrachten factoren als herkomst meewegen?

14 april 2017 • Anneke Timmermans | Didactief • Nationale Onderwijsweek
HUMAN TOUCH PHOTOGRAPHY

De eindtoets is dit jaar voor het eerst niet bruikbaar geweest als objectiverend instrument bij het opstellen van het schooladvies. Wat dat kan betekenen, blijkt uit onderzoek van de Rijskuniversiteit Groningen naar de totstandkoming van de schooladviezen.

Vóór de verandering van de volgorde van het schooladvies en de eindtoets lag het advies in 73% van de klassen heel dicht bij de voorgaande prestaties van de leerlingen. Voor de resterende 27% van de klassen gold echter dat er sprake was van een discrepantie: de verschillen in schooladviezen tussen klassen liepen zelfs op tot één schooltype. Ondanks gelijke prestaties (op toetsen én de eindtoets) kregen leerlingen dus in ruim een kwart van de klassen een ander schooladvies. Factoren die een rol speelden waren: opleiding ouders, geslacht, etniciteit, maar ook prestaties van klasgenoten.

Dit blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen op basis van gegevens van de zesde meting van het PRIMA-cohortonderzoek (een dataverzameling van vóór de veranderde volgorde van het schooladvies en de eindtoets), waarin 500 klassen met in totaal 7.550 leerlingen betrokken waren.

De verschillen laten zien dat de schooladviezen niet bij alle leerkrachten op dezelfde wijze tot stand komen. Leerkrachten hebben bij het vaststellen van de adviezen (in verschillende mate) andere zaken mee laten wegen dan alleen de leerlingprestaties.

Meisje: hoger advies

We kunnen verschillen in schooladviezen tussen leerlingen met gelijke prestaties voor een deel verklaren door de individuele achtergrond van leerlingen. Zo kregen meisjes gemiddeld wat hogere adviezen dan jongens met gelijke prestaties. Dit vonden we in maar liefst 95% van de klassen terug. Ook kregen leerlingen hogere adviezen naarmate hun ouders hoger opgeleid waren: in 92% van de klassen was dit het geval.
Opvallend is dat leerkrachten eensgezind Nederlandse leerlingen van laagopgeleide ouders lagere schooladviezen gaven dan leerlingen van gemiddeld opgeleide ouders, ondanks gelijke prestaties.

De leerkrachten waren een stuk minder eensgezind wanneer het ging om de adviezen van leerlingen met laagopgeleide ouders uit minderheidsgroepen. Leerlingen met een Turkse of Marokkaanse afkomst kregen in 75% van de klassen hogere adviezen dan Nederlandse leerlingen van lageropgeleide ouders ondanks gelijkwaardige prestatiescores; in 31% van de klassen kregen deze leerlingen hogere adviezen dan leerlingen van gemiddeld opgeleide ouders.

Ook leerlingen met een andere etnische achtergrond kregen hogere adviezen in vergelijking met Nederlandse leerlingen van lageropgeleide ouders (in 64% van de klassen); in 15% van de klassen kregen ze hogere adviezen dan leerlingen van gemiddeld opgeleide ouders. Hoewel deze resultaten statistisch significant bleken, gaat het vaak maar om kleine verschillen.

Invloed klasgenoten

Een andere opvallende bevinding van het onderzoek is dat eventuele discriminatie in schooladviezen los lijkt te staan van de samenstelling van de klas. De verschillen tussen jongens en meisjes en tussen leerlingen van wie de ouders een ander opleidingsniveau hebben, zijn ongeveer even groot in sterke als in zwakke klassen.

Toch blijkt dat leerlingen in sterke klassen hogere adviezen kregen dan vergelijkbare leerlingen in zwakke klassen: een sterke leerling in een zwakke klas kreeg doorgaans een lager schooladvies dan een vergelijkbare leerling in een sterkere klas. Het schooladvies dat een leerling kreeg, was dus niet alleen gebaseerd op de prestaties van de leerling zelf, maar ook voor een deel op de prestaties van zijn/haar klasgenoten.
Ook kregen leerlingen in klassen die bestaan uit kinderen van hoogopgeleide ouders, hogere adviezen dan vergelijkbare leerlingen in klassen waarvan de ouders voornamelijk lager opgeleid zijn.

Toekomst

Het lijkt erop dat leerkrachten de prestaties en sociaal-economische achtergrond van klasgenoten deels als referentiekader gebruiken voor het formuleren van adviezen voor individuele leerlingen. De vraag die dit oproept, is of leerlingen in zwakke klassen en/of klassen met veel leerlingen van laag opgeleide ouders wel voldoende kans krijgen, aangezien deze leerlingen relatief lage adviezen krijgen.

Hoewel we in dit onderzoek kunnen laten zien dat schooladviezen niet alleen gerelateerd zijn aan prestaties, maar ook aan andere kenmerken van de leerling en de klas, kunnen we de 'waarom'-vraag nog niet beantwoorden: waarom laten leerkrachten individuele kenmerken of klasprestaties een rol spelen in het schooladvies?
In vervolgonderzoek willen we deze vraag onderzoeken. Ook zijn we erg benieuwd of we deze verschillen tussen leerlingen en klassen ook zien nu de volgorde van de eindtoets en het schooladvies omgedraaid is. Zijn de verschillen in schooladviezen sinds vorig schooljaar groter of juist kleiner geworden?

Tekst Anneke Timmermans, meer info: a.c.timmermans@rug.nl.

Lees het rapport hier.

Dit artikel is eerder verschenen in Didactief, oktober 2015.

Blijf op de hoogte

Winnaars, evenementen, onderwijsnieuws als je niets wilt missen, meld je je hier eenvoudig aan voor de nieuwsbrief.